Wat is de betekenis van Huisduif?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

huisduif

(1974) (Gent, spot.) iemand (doorgaans een vrouw) die weinig uitgaat. • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)

2024-04-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

huisduif

(de, -duiven) huismus, iemand die altijd thuis zit Ik ben absoluut geen caféhanger. Integendeel, ik ben een echte huisduif. Men moet mij uit mijn huis sleuren. - HN, 26-02-2000.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Huisduif

v. (...duiven), tamme duif (Columba domestica); (fig.) je bent net zo'n huisduif, je blijft altijd thuis, komt nooit uit.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

huisduif

v. -duiven; tamme duif; fig. huisvrouw, die zelden uitgaat.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

huisduif

('huiz) v. (...duiven) I. Eig. tamme duif. II. Metf. 1. iemand, vooral vrouw, die veel en gaarne thuis blijft. 2. huisvrouw.

2024-04-28
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Huisduif

Huisduif - Vroeger meende men, dat verschillende soorten in het wild levende duiven te beschouwen waren als stamvormen der tamme duivenrassen. Darwin heeft afdoende aangetoond, dat alle rassen afstammen van één soort, n.l. van de in Europa, Noord-Afrika en een groot deel van Azië in het wild levende rots- of klipduiven. Deze soort, Columba livia, w...

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

huisduif

v./m. (-duiven), tamme duif, (fig.) je bent een echte -, je blijft altijd thuis, komt nooit buiten.

2024-04-28
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Huisduif

zie Duifachtigen.