huisduif
(1974) (Gent, spot.) iemand (doorgaans een vrouw) die weinig uitgaat. • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
Marc De Coster (2020-2024)
(1974) (Gent, spot.) iemand (doorgaans een vrouw) die weinig uitgaat. • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
Peter Bakema (2003)
(de, -duiven) huismus, iemand die altijd thuis zit Ik ben absoluut geen caféhanger. Integendeel, ik ben een echte huisduif. Men moet mij uit mijn huis sleuren. - HN, 26-02-2000.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (...duiven), tamme duif (Columba domestica); (fig.) je bent net zo'n huisduif, je blijft altijd thuis, komt nooit uit.
Jozef Verschueren (1930)
('huiz) v. (...duiven) I. Eig. tamme duif. II. Metf. 1. iemand, vooral vrouw, die veel en gaarne thuis blijft. 2. huisvrouw.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Huisduif - Vroeger meende men, dat verschillende soorten in het wild levende duiven te beschouwen waren als stamvormen der tamme duivenrassen. Darwin heeft afdoende aangetoond, dat alle rassen afstammen van één soort, n.l. van de in Europa, Noord-Afrika en een groot deel van Azië in het wild levende rots- of klipduiven. Deze soort, Columba livia, w...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m. (-duiven), tamme duif, (fig.) je bent een echte -, je blijft altijd thuis, komt nooit buiten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: