Wat is de betekenis van hoteldebotel?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

hoteldebotel

uitzinnig. geheel buiten zichzelf, uitzinnig, zowel als gevolg van een positieve als van een negatieve gemoedstoestand; naargelang van het verband ook: volslagen gek; stapelgek. Voorbeelden: Ik had wel gedacht dat Arne blij zou zijn met het meisje, maar niet dat hij zo hoteldebotel zou zijn. Hij stond daar met het kind op zijn arm en...

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

hoteldebotel

(1931) (Barg.) stapelgek (van woede of ergernis); uitzinnig. Een amusementsprogramma van André van Duyn uit de jaren zeventig van de 20e eeuw, had als titel `Hotel de Botel' (een woordspeling met botel `drijvend hotel; hotel-te-water'). De uitdrukking begon toen pas populair te worden, maar is al veel ouder. Volgens Beem hebben we hier te ma...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hoteldebotel

hoteldebotel - Bijvoeglijk naamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) in de war, van streek, stapelgek 2. (Jiddisch-Hebreeuws) smoorverliefd Woordherkomst Herkomst: Bargoens

2024-04-29
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

hoteldebotel

(<Jidd. overlewotel < Hebr. awar oewoteel, heengegaan en verdwenen), helemaal van streek, stapelgek, dolverliefd.

2024-04-29
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Hoteldebotel

stapelgek; Nederlandse volkstaal; verbasterd uit overwotel zie aldaar.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hoteldebotel

bn. en bw., (gemeenz.) dol, stapelgek: ik word — van die vent.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)