Wat is de betekenis van Hospes?

2025-07-14
Prisma Latijn Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hospes

(Lat.), m. (-en, Lat. hospites), 1. persoon bij wie men voor geld inwoont; — waard, herbergier: de welgedane hospes stond achter het buffet; 2. dier ten wiens koste parasieten leven.

2025-07-14
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

hospes

(17e eeuw) (< Lat. gastheer) (stud.) huisbaas; de persoon bij wie men als student (tegen betaling) inwoont. Ook gebruikt om een herbergier mee aan te duiden. • Jy hospes, dunkt me, houdt je gasten voor de fop… (Pieter Langendijk: De gedichten. Deel 2. Na 1760) • De hospes en hospita van den gouden Arend, stonden bij onze aankom...

2025-07-14
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hospes

hospes - Zelfstandignaamwoord 1. een man die een of meer kamers in zijn eigen woonhuis ter beschikking stelt aan een kostganger of commensaal Het lijkt wel alsof er veel minder hospites dan hospita's zijn. Verwante begrippen hospita (een "vrouwelijke hospes"), hospice, hospi...

2025-07-14
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Hospes

Hospes - (Lat.) huisbaas.

2025-07-14
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Hospes

[Lat., verwant met hostis = vreemdeling, later: vijand] gastheer (ook van parasiet), kostbaas, waard.

2025-07-14
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Hospes

kostbaas; waard (vero.); dier waarop een parasiet leeft

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-14
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Hospes

gastheer; waard; ook: vreemdeling, gast