Wat is de betekenis van Hoovaardig?

2024-04-29
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Hoovaardig

van 't Middelned. hoovaerde, en dit uit hoo — hoog (Duitsch nog hoh) en vaerde gang, gedrag, leven.

2024-04-29
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Hoovaardig

van ’t Mnl. hoovaerde en dit uit hoo = hoog (vgl. ’t Hgd. hoh) en vaerde = gang, gedrag, leven (van ’t w.w. varen = gaan, leven, waarvan ook vaart, bijv. welvaart).

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hoovaardig

HOOVAARDIG, bn. bw. (-er, -st), trotsch, hoogmoedig: wees maar niet hoovaardig op wat gij gedaan hebt; — hij is zoo hoovaardig dat hij stinkt. uitermate hoovaardig. HOOVAARDIGHEID, v. hoovaardij. HOOVAARDIGLIJK, bw. op hoogmoedige wijze.

2024-04-29
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Hoovaardig

zie Hoogmoedig.

2024-04-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Hoovaardig

Hoovaardig, bn. en bijw. (-er, -st), *-LIJK, bijw. trotsch, ijdel, verwaand. *-HEID, v. gmv. trotschheid; ijdelheid, verwaandheid. *...DIJ, v. gmv. ingebeelde trots.