hielenlikker
(19e eeuw) (scheldw.) kruiperig persoon; vleier. Syn.: bruinwerker*; holkruiper*; kontlikker*. • Maar J. G. zijt gij een vreemdeling in Jeruzalem, of zijt ge een hielenlikker van den aannemer Beltman. (Recht voor allen, 31/10/1888) • Wat daar aan eigen organisatie, aan politiek besef, aan breeder, hooger leven onder deze staatsburgers op...