Wat is de betekenis van heusheid?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Heusheid

v. (...heden), 1. hoffelijkheid, beleefdheid, vriendelijkheid : door zijn heusheid neemt hij ieder voor zich in; hij had de heusheid mij naar huis te geleiden ; (zegsw.) armoede doet heusheid dalen, verarming brengt vernedering mede; 2. daad of woord waaruit iemands heusheid blijkt, compliment.

2025-07-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Heusheid

s., freonlikens, hoaskens.

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

heusheid

v.; beleefdheid, hoffelijkheid.

2025-07-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

heusheid

v. (...heden) 1. Eig. het heus zijn: met ridderlijke -. 2. Metn. blijk van heusheid.

2025-07-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

heusheid

v. (-heden), 1. hoffelijkheid, beleefdheid, vriendelijkheid: door zijn — neemt hij ieder voor zich in; (zegsw.) armoede doet — dalen, verarming brengt vernedering mee; 2. daad of woord waaruit iemands heusheid blijkt, compliment.

2025-07-17
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)