hem
hem - Persoonlijk voornaamwoord 1. accusatief (m) derde persoon enkelvoud ♢ Ik zie de man -> ik zie hem. 2. datief (m) derde persoon enkelvoud ♢ Ik geef de man een boek'' -> ik geef hem een boek.
Wiktionary (2019)
hem - Persoonlijk voornaamwoord 1. accusatief (m) derde persoon enkelvoud ♢ Ik zie de man -> ik zie hem. 2. datief (m) derde persoon enkelvoud ♢ Ik geef de man een boek'' -> ik geef hem een boek.
Muiswerk Educatief (2017)
hem - voornaamwoord 1. derde persoon enkelvoud, mannelijk, object ♢ ik zie hem binnenkort weer Voornaamwoord: hem
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)
De eufemistische verwensing krijg hem! drukt met het loze object hem iets onaangenaams, een ziekte of ander onheil, uit. Iemand die vol minachting een ander iets toewenst, kiest immers altijd voor iets onheilspellends. De betekenis is ‘ga toch weg’. zie krijgen.
Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)
en binnenpolder, die natuurlijk afwaterde, omringd door dijken ter kering van bij dijkdoorbraak binnendringend zeewater of bij storm opgewaaid boezemwater. De H.men verloren na de verbetering der zeedijken in de 19de eeuw hun waterstaatkundige betekenis, zie Ham. Hemdijk. Dijk die de H. beschermde. De meeste H.dijken Z. en W. van de Z. kom der Midd...
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
1. zoom, boord; 2. (om)zomen; hem about, around of in, omringen, in-, omsluiten, omsingelen. 3. hum!; 4. hum! roepen, hummen; hem and haw, zie hum (and haw).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: