Wat is de betekenis van Halftime?

2024-04-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

halftime

(bijwoord) [alg.] halftijds, (voor de) halve tijd - Ik werk halftijds als beveiliger en de rest van de week werk ik aan mijn eerste roman.

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Halftime

[Eng.] rust halverwege een sportwedstrijd.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Halftime

rust in sportspelen.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Halftime

(Eng.), o., (sport) pauze.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

halftime

(Eng. sport: rust).

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Halftime

HALFTIME, (Eng.), o. (sport) pauze.

2024-04-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)