halfluid
halfluid - Bijvoeglijk naamwoord 1. net hoorbaar ♢ Hier en daar klonken uit de menigte boze, halfluide opmerkingen. ♢ "Het is maar net goed gegaan", overpeinsde hij halfluid. Woordherkomst samenstelling van half en luid
Wiktionary (2019)
halfluid - Bijvoeglijk naamwoord 1. net hoorbaar ♢ Hier en daar klonken uit de menigte boze, halfluide opmerkingen. ♢ "Het is maar net goed gegaan", overpeinsde hij halfluid. Woordherkomst samenstelling van half en luid
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (op niet volkomen luide wijze, met gedempte stem): een halfluide uitroep; hij zei dat halfluid.
J.H. van Dale (1898)
HALFLUID, bn. bw. niet geheel overluid iets halfluid zeggen, niet met volle stem, mompelend.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: