Wat is de betekenis van halfluid?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

halfluid

halfluid - Bijvoeglijk naamwoord 1. net hoorbaar Hier en daar klonken uit de menigte boze, halfluide opmerkingen. "Het is maar net goed gegaan", overpeinsde hij halfluid. Woordherkomst samenstelling van half en luid

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Halfluid

bn. bw., niet geheel overluid: iets halfluid zeggen, niet met volle stem, mompelend.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

halfluid

bn., bw. (op niet volkomen luide wijze, met gedempte stem): een halfluide uitroep; hij zei dat halfluid.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

halfluid

('half) bn. en bw. met niet geheel luide, met gedempte stem (klinkend) : fluisteren.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

halfluid

bn. en bw., niet geheel overluid, met gedempte stem.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Halfluid

HALFLUID, bn. bw. niet geheel overluid iets halfluid zeggen, niet met volle stem, mompelend.