Wat is de betekenis van grootzeil?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grootzeil

o. (-en), (scheepst.) 1. het onderste razeil aan de grote mast op driemasters; 2. het gaffelzeil aan de grootste mast op twee- of eenmastschepen.

2025-07-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grootzeil

grootzeil - Zelfstandignaamwoord 1. (scheepvaart) in de klassieke zeilvaart de onderste, grootste zeil aan de grote mast 2. (scheepvaart) in de moderne zeilvaart het zeil bevestigd met het voorlijk aan de achterkant van de (grootste) mast Woordherkomst samenstelling van groot en zeil Verwante begrippen mast, fok, grot...

2025-07-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

grootzeil

grootzeil - zelfstandig naamwoord uitspraak: groot-zeil 1. het onderste, grootste zeil aan de grote mast van een zeilschip ♢ vanwege de harde wind moesten we het grootzeil reven Zelfstandig naamwoord: groot-zeil het...

2025-07-16
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Grootzeil

Grootzeil - het zeil dat achter de (grote-) mast gevoerd wordt. →Zeilgarderobe.

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

grootzeil

o. (-en) grootste zeil op een schip.

2025-07-16
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Grootzeil

Grootzeil - Het zeil aan de groote ra (zie ZEILEN); bij schoeners het gaffelzeil aan den grooten mast.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

grootzeil

o. (-en), 1. het zeil achter de grootste mast op tweeof eenmastschepen; 2. het onderste zeil aan de grote mast op driemasters.

2025-07-16
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Grootzeil

het zeil aan de groote ra.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Grootzeil

GROOTZEIL, o. (-en), (scheepst.) het grootste zeil op een schip.