Grootzegel
o. (-s), het grote, voornaamste zegel van een persoon, lichaam of staat.
M. J. Koenen's (1937)
o. grootzegels (voornaamste zegel inz. v. e. Rijk: staatszegel): het grootzegel ener universiteit.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Grootzegel - Rijkszegel, zegel waarmee gewichtige oorkonden des rijks, als tractaten met vreemde mogendheden, worden gezegeld, en dat aan brieven van adeldom wordt gehecht; het tegenwoordige G. der Nederlanden vertoont de koningin in lang, laag uitgesneden kleed te paard met schepter en wereldbol.
J. Kramer (1908)
rijkszegel, zegel waarmee gewichtige oorkonden des rijks, als tractaten met vreemde mogendheden, worden gezegeld, en dat aan brieven van adeldom wordt gehecht; het tegenwoordige G. der Nederlanden vertoont de koningin in lang, laag uitgesneden kleed te paard met schepten en wereldbol.
J.H. van Dale (1898)
GROOTZEGEL, o. (-s), het groote, voornaamste zegel van een persoon, lichaam of staat. GROOTZEGELBEWAARDER, m. (-s), een der hoogste ambtenaren in den staat, de bewaarder van het grootzegel of staatszegel.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: