Wat is de betekenis van Goedhartig?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goedhartig

goedhartig - Bijvoeglijk naamwoord 1. van een persoon dat die aardig en vriendelijk is De goedhartige man wees de vreemdeling de weg. Woordherkomst afleiding van goed en hart met het achtervoegsel -ig Synoniemen goedaardig, hulpvaardig, barmhartig, aangenaam Ant...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

goedhartig

goedaardig.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Goedhartig

adj., goedhertich, guodlik, gol; — persoon, goldert.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goedhartig

I. bn. (1 welwillend, goedaardig; 2 blijk gevende van, voortkomende uit een goed hart): 1. mijn goedhartige oom; 2. goedhartige zorg, goedhartige scherts; zijn gelaat heeft iets goedhartigs. II. bw. (op een wijze, die blijk geeft van goedhartigheid, goedigheid): wees goedhartig.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goedhartig

bn. en bw. (-er, -st) 1. welwillend: mijn -e oom; luisteren. 2. van een goed hart getuigend: -e zorg; zijn gelaat heeft iets -s; schertsen.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

goedhartig

bn. en bw. (-er, -st), 1. een goed hart hebbend, het hart op de rechte plaats dragend; goedig, veelal met de gedachte aan toegevendheid: een goedhartige jongen; 2. vriendelijk, goedig: goedhartige scherts; een gezicht; op goedhartige toon spreken, meewarig.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Goedhartig

bn. bw. (-er, -st), een goed hart hebbende, het hart op de rechte plaats dragende; goedig, goedaardig: een goedhartige jongen; goedhartige scherts; op goedhartigen toon spreken, vriendelijk, meewarig. GOEDHARTIGHEID, v.