goedgelovig
goedgelovig - Bijvoeglijk naamwoord 1. te veel vertrouwen hebbend ♢ Hij was een goedgelovige domkop die je alles kon wijsmaken. Woordherkomst samenstelling van goed en gelovig
Wiktionary (2019)
goedgelovig - Bijvoeglijk naamwoord 1. te veel vertrouwen hebbend ♢ Hij was een goedgelovige domkop die je alles kon wijsmaken. Woordherkomst samenstelling van goed en gelovig
M. J. Koenen's (1937)
bn. (1 lichtgelovig; 2 zuiver in de leer, rechtzinnig; een oprecht geloof aan God hebbende of de goden, w.i.g. in deze bet.): 1. de goedgelovige grote menigte; 2. groot was de tegenzin der goedgelovige Calvinisten.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw. (-er, -st) 1. lichtgelovig: de -e menigte. 2. rechtzinnig, zuiver in het geloof: een protestant.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), een goed vertrouwen hebbend in de waarheid van hetgeen anderen zeggep, lichtgelovig: hij wist door zijn mooie praatjes van verscheidene goedgelovigen geld te krijgen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: