Wat is de betekenis van goedgelovig?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goedgelovig

goedgelovig - Bijvoeglijk naamwoord 1. te veel vertrouwen hebbend Hij was een goedgelovige domkop die je alles kon wijsmaken. Woordherkomst samenstelling van goed en gelovig

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Goedgelovig

adj., goedleauwich, -leauwend, goederleausk.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goedgelovig

bn. (1 lichtgelovig; 2 zuiver in de leer, rechtzinnig; een oprecht geloof aan God hebbende of de goden, w.i.g. in deze bet.): 1. de goedgelovige grote menigte; 2. groot was de tegenzin der goedgelovige Calvinisten.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goedgelovig

bn. en bw. (-er, -st) 1. lichtgelovig: de -e menigte. 2. rechtzinnig, zuiver in het geloof: een protestant.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

goedgelovig

bn. (-er, -st), een goed vertrouwen hebbend in de waarheid van hetgeen anderen zeggep, lichtgelovig: hij wist door zijn mooie praatjes van verscheidene goedgelovigen geld te krijgen.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)