glimmer
(1712) (euf.) geslachtsziekte. Syn.: druiper, sjanker, sief*. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
Marc De Coster (2020-2024)
(1712) (euf.) geslachtsziekte. Syn.: druiper, sjanker, sief*. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
Wiktionary (2019)
glimmer - Zelfstandignaamwoord 1. (mineraal) (m) stuk mica 2. (mineraal) (n) mica Woordherkomst afgeleid van glimmen met het achtervoegsel -er
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[vgl. Du. glimmern = flikkeren, en Ned. glimmen] groep mineralen bestaande uit natrium-, kalium- en aluminiumsilicaten, spec. mica.
drs. L.A. Beeloo (1981)
gebladerd mineraal, bestaande uit aluminium, kalium, natrium en kiezelzuur, vaak met magnesium en ijzer. Het wordt als isolatiemateriaal gebruikt in elektrische verwarmingsapparaten. Met kwarts en veldspaat komt het voor in graniet.
Hans Heestermans (1977)
glimmer - soort venerische ziekte. Sjankers, druyperts, glimmers, Of kroppers, spaanse kragen, en Klaporen, pokken, s. v. RUSTING, Werken 23, 174 60 [1712].
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
1. schemeren, gloren, blinken, (even) opflikkeren; 2. zwak schijnsel, glinster(ing), (licht)schijn, glimp. schemerlicht, (zwakke) opflikkering, flauw idee; eerste aanduiding; 3. glimmer: mica.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: