Wat is de betekenis van Gispen?

2024-03-29
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Gispen

berispen, hekelen, laken: de gegispte politicus.

2024-03-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Gispen

hekelen

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gispen

v., lekje, oer de hikkel helje.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gispen

gispte, h. gegispt (eig. met een gisp slaan: laken, afkeuren, iem. of iets doorhalen): de gebreken in onze maatschappij gispen, hekelen; Z.-N. water doen spatten.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gispen

(gispte, heeft gegispt) scherp hekelend afkeuren: de gebreken van een bedorven maatschappij -. Syn. ➝ bedillen.

2024-03-29
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Gispen

= berispen, hekelen, doorhalen. Een gisp is eig. een geesel of zweep; het woord wil dus zeggen: met de zweep slaan, geeselen, kastijden; zoo leest men : „Een drijftol, die niet meer ghegispt en wort, valt haest in onmacht.”

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gispen

(gispte, heeft gegispt), iemand of iets berispen, hekelen, laken: de redenaar gispte de dwaasheden van onze tijd.

2024-03-29
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Gispen

van gisp: een karwats, roede, zweep; ’t woord w. d. z.: met de zweep slaan, en verder: hekelen. VgL: „Een drijftol, die niet meer ghegispt en wort, valt haest in onmacht.”

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gispen

GISPEN, (gispte, heeft gegispt), (veroud.) met eene gisp slaan, geeselen (als strafoefening); — (Zuidn. ) in het water slaan en het daardoor omhoog doen spatten hij gispte het water in mijn aanzicht; (ook) het gispt, van eene kortstondige regenbui; — iemand of iets doorhalen, hekelen, laken: hij verdiende streng gegispt te worden; de r...