Getuigengeld
s.n., tsjûgersjild (it).
M. J. Koenen's (1937)
o. -en (geld, dat de getuigen in een rechtszaak ontvangen, als schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten, verzuim van arbeid enz.): vijf gulden getuigengeld.
Jozef Verschueren (1930)
(gə'tuigən) o. (-en) geld dat een opgeroepen getuige als schadeloosstelling voor reis-, verblijfkosten enz. ontvangt.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Getuigengeld - Aan getuigen kan op hun verlangen door den rechter worden toegekend eene vergoeding voor reis- en verblijfkosten benevens voor tijdverlet (artt. 113 Rv. en 70 Sv.). — Deze vergoeding is geregeld voor burgerlijke gedingen in artt. 65 en 66, voor strafgedingen in artt. 24, 25, 48—51, 54—59 der betreffende tarieven van gerechtskosten. —...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
o., geld dat getuigen (inrechtszaken) krijgen als vergoeding voor reisen verblijfkosten en voor tijdverzuim.
J.H. van Dale (1898)
GETUIGENGELD, o. geld dat de getuigen (bij eene rechtszaak) krijgen als vergoeding van reis- en verblijfkosten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: