geteut
1) (18e eeuw) (inf.) gezeur, gevit. Ook wel: getut*. • Ik hou niet van dat geteut en gevit. (Aagje Deken, Betje Wolff: Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2. 1784) • Best, heel best; maar stel het niet vast; want een vijfde zal komen en zeggen al dat geteut over Theut zijn logens en sprookjes van Moeder de gans. (de Dager...