Wat is de betekenis van Geldzak?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

geldzak

(19e eeuw) (scheldw.) iemand die veel geld heeft, rijkaard, kapitalist. Zie ook: wandelende* geldzak. Vgl. goudbek*; goudvink*; markies* van Carabas; plutocraat*; poen*; rastekweir*; Richard*; rijke stinker; splinterbol*. • (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862) • Geld, ja, geld is de ziel van den k...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Geldzak

s., jildpong(e).

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

geldzak

m. geldzakken (zak, dienende tot het bewaren van geld; fig. minacht, rijkaard).

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

geldzak

m. (-ken) → geldbuidel.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Geldzak

GELDZAK, m. (-ken), een zak, dienende tot het bewaren van geld, hetzij in ’t algemeen, hetzij in ‘t bijzonder tot berging van eene bepaalde som gelds op een kantoor, in eene bank enz.; — (fig.) een persoon die veel geld heeft, een rijkaard, doch in minachtenden zin: hij is een rechte geldzak ook gierigaard.