Wat is de betekenis van geilaard?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

geilaard

(1865) (ook: geilbaard, -bak, geilbeer, geilbek, geildweil, geiljakker, geilkees, geilneef, geilneus, geilpit) (inf.) oversekst iemand; wellustig persoon. • Waalwijk heeft al het mogelijke gedaan om het mij naar de zin te maken en regelde het zo dat de gebroken armen en benen, de verdonkeremaande fietsen, de overreden honden, de op h...

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

geilaard

geilaard - Zelfstandignaamwoord 1. (seksualiteit) (informeel) wellustig, hitsig persoon Woordherkomst afgeleid van geil met het achtervoegsel -aard

2024-04-28
Recht voor z'n raap

Rouke G. Broersma (1970)

Geilaard

erotomaan; meestal gebezigd m.b.t. ‘vieze, oude mannetjes’.

2024-04-28
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)