Wat is de betekenis van gaatje?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gaatje

(1966) (euf.) vagina. Syn.: spleet*; gleuf*. Zie ook: het gaatje vullen. • Met haar benen uitgespreid. Daar kwam een soldaatje. Naaide in haar gaatje.... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966) • Hij voelde even of haar gaatje al een beetje nat werd. (John Sapu: De vuile was: het realistische verhaal een soldaat tijdens de laatste...

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gaatje

gaatje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord gat Verwante begrippen gatje

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gaatje

gaatje - zelfstandig naamwoord uitspraak: gaat-je 1. kleine open plaats ergens in ♢ ik heb een gaatje in mijn kies 1. praatjes vullen geen gaatjes [met praatjes alleen bereik je niets] ...

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gaatje

o. (-s), klein gat; (spr.) praatjes vullen geen gaatjes, eig.: door te praten in plaats van te eten, kan men zijn maag niet vullen; (bij uitbreiding) met praatjes richt men niets uit.

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gaatje

GAATJE, zie GAT.

2024-04-30
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)