Wat is de betekenis van fluwelen?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fluwelen

fluwelen - Bijvoeglijk naamwoord 1. (als) van fluweel vervaardigd fluwelen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fluweel Woordherkomst Afgeleid van fluweel met het achtervoegsel -en

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fluwelen

fluwelen - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: flu-we-len 1. (als) van fluweel ♢ Jolanda droeg een fluwelen jurk 1. een fluwelen tong [vleien, slijmen] Bijvoeglijk naamwoord: flu-...

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Fluwelen

adj., flewielen.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fluwelen

bn., van of als van fluweel: een fluwelen jasje; de fluwelen heide in Augustus; — (fig.) hij heeft een fluwelen tong, weet heel mooi te praten; iem. met fluwelen woorden paaien, met zoete, vleiende woorden.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

fluwelen

bn. (van, of als fluweel): een fluwelen lint; fig. e. fluwelen tong, mooiprater; fluwelen woordjes, zachte.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

fluwelen

bn., van of als van fluweel: een — jasje; (fig.) hij heeft een — tong, weet heel mooi te praten.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)