fleer
1) (16e eeuw) (inf.) klap, draai om de oren; slag; (Rotterdam, Utrecht) harde, ongecontroleerde trap tegen een bal. Fléren: slaan. • Fleer, klap met de vlakke hand tegen de wang of om de ooren; ’n fleer tegen de kop: ’n fleer an de bek zooveel als oorveeg. NBrab. fleers, flier = slag; v. Dale fleers = slag, schop. Vgl. anwa...