Fissuur
Groef in het kauwvlak van een kies.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Lat. fissura], v./m. (-suren), 1. barst, scheur, spleet, groeve; de groeven op verschillende delen van het skelet en aan de oppervlakte van de hersenen en (minder belangrijk) op allerlei andere organen: longen, lever enz.; 2. lijnvormige zweertjes en kloven (ragaden) van de huiden slijmvliezen, zoals die aan de nagels, mond, anus (anuskloof) kunn...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: