fietsband
fietsband - Zelfstandignaamwoord 1. een binnen- of buitenband voor een fiets ♢ Die jongen stond op de stoep zijn fietsband te vervangen. Woordherkomst samenstelling van fiets en band
Word vandaag nog lid van Ensie
Wiktionary (2019)
fietsband - Zelfstandignaamwoord 1. een binnen- of buitenband voor een fiets ♢ Die jongen stond op de stoep zijn fietsband te vervangen. Woordherkomst samenstelling van fiets en band
Jan Luitzen (2009)
(de; -en) - rubberluchtband of buitenband voor een fiets tube, tubeless.
Fa. A.J. Osinga (1952)
s., fytsbân; zijn — plakken, bânlapje, -plakke.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), gummiluchtband of buitenband voor een fiets.
M. J. Koenen's (1937)
m. fietsbanden (wielband van rubber ener fiets).
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-en), binnenof buitenband voor een fiets.
J.H. van Dale (1898)
FIETSBAND, m. (-en), gummi luchtband, of buitenband voor eene fiets; ...BELASTING, v.; ...BERGPLAATS, v. (-en); ...BEWAARDER, m. (-s), iem. die voor eene kleinigheid, aan postkantoor, aan het strand, bij een wedstrijd enz. fietsen voor anderen bewaart; ...BROEK, v. (-en), korte broek voor een fietser; ...DIEFSTAL, m. fietsdiefstallen zijn aan d...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.