Fare
Zie Faro
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. vracht; (geld voor) kaartje passagier; kost, voedsel; II. (er bij) varen, gaan, zich bevinden; zich voeden, eten; fare badly. 1. slecht eten; 2. er bekaaid afkomen; they fared badly, ook: het (ver)ging hun slecht; fare forth, vertrekken; fare well. 1. zich wel bevinden; 2. goed eten; fare (you, thee) well!, vaarwel!
A. Lankhout en J.E. Bas Backer (1951)
doen, maken; fare il prete, priester zijn; fare le carte, kaarten geven; fare la barba, scheren; fare sangue, aderlaten; fare coda, in de rij staan; doen; betekenen, zijn; nuttig zijn; behoren; fare alle carte, kaart spelen; non fo per dire, ik doe het niet, om te bluffen; un mese fa, een maand geleden; poco fa, kort geleden; zoëven; questo no...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: