Exercice
oefening; uitoefeing; controle [door belastingambtenaar]; (lichaams)beweging; 't exerceren, exercitie; boekjaar, dienst(jaar); bekleding, waarneming [v. ambt]; godsdienstoefening; faire l’exercice, exerceren; prendre de l’exercice , beweging nemen; en exercice, in functie; entrer en exercice, een ambt aanvaarden.