eterij
1) (17e eeuw) (1974) (inf.) eten; etentje. Reeds in het werk van de Nederlandse dichter en toneelschrijver Pieter Corneliszoon Hooft. • Eterei, eterij, eten, spijs, mondkost; is niks gijn eterei, zegt men in den tijd als de wintervoorraad begint op te raken en de aardappelen nog niet volgroeid zijn; de arbaiders hebben gijn {p.831} eterei meer...