Ergens lelijk mee geschoren zijn of zitten
met iets verlegen zijn, blijven zitten met iets, geplaagd zijn met een onoverkomelijke zwarigheid. Geschoren heeft hier oorspr. de bet. van: verordend, beschikt, b.v. bij Vondel: „Dat lagh om hoogh geschoren, In Godts geheimraat” (10,173); daaruit ontwikkelde zich de toepassing het is, staat kwalijk geschoren, het is er aldus gesteld (b...