Eggig
adj., ich, eang, ing.
J.H. van Dale (1898)
EGGIG, bn. (-er, -st), stomp geworden (van tanden door het eten van zure of wrange vruchten). EGGIGHEID, v. stompheid (der tanden).
I.M. Calisch (1864)
Eggig, bn. (-er, -st), stomp geworden (van tanden). *-HEID, v. stompheid (der tanden). *...GING, v. (landb.) het eggen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: