éénoog
1) (1970+) (sch.) mannelijk geslachtsdeel. • (Geïllustreerde Encyclopedie van de Sexualiteit. Ned. vertaling van The Visual Dictionary of Sex. H.J.W. Becht-Amsterdam. 1977-1980. Woordenlijst p. 126) 2) (1944) (Gent, inf.) toilet, w.c. Zie ook: Hilletje Eénoog en Jannigje Eénoog. • En de bestek...