Dut
Zie Theodorus Vgl. Dutsje.
Wiktionary (2019)
dut - Zelfstandignaamwoord 1. een korte, lichte slaap ♢ Na de middag zou je wel eens een dutje willen doen. dut - Werkwoord 1. enkelvoud tegenwoordige tijd van dutten 2. gebiedenwijs van dutten
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-ten), teken dat ergens ingeslagen is, dn ’t bijz. met een munt- of ijkstempel: om de wichtige schellingen van de lichte te onderscheiden, sloeg men er een dut in; daarom zegt men soms nog van een meisje dat haar 28ste jaar heeft bereikt: de dut is er op.
M. J. Koenen's (1937)
I. m. (licht slaapje; fig. dwaling): allen waren in de dut; een dut(je) doen, een (middag)slaapje; fig. iem. uit de dut helpen, iemand in de dut laten, droom. II. m. dutten (deuk; stempel, ingeslagen teken): ergens een dut in slaan.
Fokko Bos (1914)
dut, - m., een ingeslagen of ingeklopt teeken (bijv. in een munt); vandaar het oude: „dutschelling”, een geldstuk van 30 ets.; „dutten”: kloppen, slaan; (een munt) van een „dut”, een stempel, voorzien.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: