Wat is de betekenis van duimkruid?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duimkruid

o., (scherts.) geld: mijn duimkruid is op ; daar is duimkruid bij (te verdienen).

2025-07-16
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

duimkruid

(1488) (sch.) geld. Eigenlijk: een geneesmiddel dat men met de duim aftelt. O.a. bij Harrebomée: "Hij is goed van duimkruid voorzien." • Zult gy ons beiden wederzien, Dan is het, ‘wellekom’. Dan kom ik met een dikke bult Van duimkruid u weer by… (Aagje Deken en Betje Wolff: Economische liedjes. 1781) &bu...

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

duimkruid

o. (scherts, geld).

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

duimkruid

o. Scherts, geld: daar is bij (te verdienen).

2025-07-16
Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Duimkruid

D.i. geld, poen (Teirlinck, 55; Köster Henke, 54), molm (zie Koster Henke, 46; Jord. 386), moos, mozes, kies (hebr. kis, geldzak, geld), aldus genoemd naar de wijze, waarop men geld telt. Deze benaming komt in de middeleeuwen voor in een brief van den 27sten van Hooimaand 1488, door de afgevaardigden van de s...

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Duimkruid

o., (scherts.) geld.

2025-07-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)