Wat is de betekenis van Druipen?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

druipen

(19e eeuw) (stud, sold.) zakken voor een examen; blijven zitten. Syn.: sponzen*. • Zou de jonge Heumer spoedig zijn examen doen? En druipen ook, is het geleerde antwoord, als hij niet beter mijn collegie frequenteert en volhoudt mijne vrouw niet te groeten. Dat kun je hem zeggen uit mijn naam. (Johannes Kneppelhout: Studenten-typen. 1839-184...

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

druipen

druipen - Werkwoord 1. ergatief het vallen van druppels Deze hars is miljoenen jaren geleden uit de bomen gedropen en daarna versteend tot barnsteen. 2. (inerg) het produceren van druppels Ik geloof dat ik nog nooit zo hard gedropen heb van het zwe...

2024-04-28
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Druipen

Druipen - niet slagen voor een examen. Van dialect: stilletjes wegsluipen.

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

druipen

druipen - onregelmatig werkwoord uitspraak: drui-pen 1. in druppels neervallen ♢ het zweet droop van zijn voorhoofd 2. zó nat zijn dat er druppels uit vallen ♢ de parasol droop van de regen...

2024-04-28
Antiliaans woordenboek

Nicoline van der Sijs

druipen

(De Valk 2016; Wiel 2017) zakken bij een examen: hij is gedruipt; een verouderde Nederlandse betekenis die ook is overgenomen in het Papiamentse druip ‘zakken, niet slagen’.

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Druipen

v., drippe, drip(k)je.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Druipen

(droop, heeft en is gedropen), 1. in druppels neervallen: het zweet droop van zijn voorhoofd; — dat zal hem in de ogen druipen, duur te staan komen, daar zal hij spijt van hebben; — ’t geld druipt hem door de vingers, hij geeft het ongemerkt snel uit; — oneig.: van dingen die in overmaat ergens op of in aanwezig zijn: er a.h...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

druipen

droop, h. (1, 2), i. (3) gedropen (1 zachtjes, langzaam, in kleine hoeveelheden naar beneden komen; in druppels neervallen; 2 zeer nat zijn, nat laten afvloeien; druppels laten neervallen; 3 examen: er niet doorkomen, zakken): 1. de regen druipt door het dak; 2. mijn paraplu druipt; die goot druipt; het stortregende, we dropen, waren kletsnat; de h...