donderjagen
1) (1808) (oorspr. stud., thans alg.) zeuren, zaniken; kwellen, het iemand lastig maken. Overdrachtelijk gebruik van het begrip donderen. • Parlesjanten zeiden onze Vaders zeer gemeenzaam voor vloeken en tieren in gramschap. 't Is par los Santos! de Spaansche vloek: by de Heiligen! Dezen vloek telkens uit te spreken en te herhalen, noemden zy...