debiteeren
debiteeren, - afzetten, verkoopen, afleveren; als schuld boeken ; „nieuwtjes debiteeren” : nieuwtjes uitstrooien.
Fokko Bos (1914)
debiteeren, - afzetten, verkoopen, afleveren; als schuld boeken ; „nieuwtjes debiteeren” : nieuwtjes uitstrooien.
J. Hagers (1910)
Debiteeren - bij het boekhouden en bij de correspondentie gebruikelijk voor iemands rekening in de boeken belasten: ik heb A gedebiteerd voor de f 500, die ik hem betaald heb. Ook verkoopen, van de hand zetten, goeden aftrek vinden.
J. Kramer (1908)
koopwaren omzetten, slijten; in de boekhouding: op de debetzijde noteeren, aanrekenen; in het spraakgebruik ook: geruchten verspreiden, onware tijdingen in omloop brengen, leugens of grappen vertellen. Debitant: verkooper in het klein, neringdoende, slijter. Debiteur: schuldenaar.
J.H. van Dale (1898)
Het begrip debiteeren heeft 2 verschillende betekenissen: 1. debiteeren - DEBITEEREN, (debiteerde, heeft gedebiteerd), iem. voor zeker bedrag debiteeren, dat bedrag op zijne rekening zetten, te zijnen laste boeken. 2. debiteeren - DEBITEEREN, (debiteerde, heeft gedebiteerd), in het klein verkoopen, aan den man brengen (goederen); (fig.) verkoopen,...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: