darren
(19e eeuw) (vnl. Amsterdam, inf.) zwerven; bedrijvig rondlopen; wachten. Maar ook: sarren, treiteren. 'Laat je niet darren.' • Die zure limoen, die mij an 'n Jomkippoer achter de toonbank laat darren om God te verzoeken, raakt er zijn gal toch niet mee kwijt als-ik nóg een rijksdaalder méér van die zeeman afneem. (Bernard...