Wat is de betekenis van Bungelen?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bungelen

(1991) (pol.) (als politicus) niet meer serieus genomen worden, in opspraak is gekomen. • Vice-premier Kok zei gisteravond na afloop van de ministerraad dat er nog in september een partijcongres moet komen dat zich over hem uitspreekt. Het congres van de PvdA is nu nog gepland voor 26 oktober. 'Ik heb dringend nodig dat het hoogs...

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bungelen

bungelen - Werkwoord 1. (inerg) loshangend heen en weer zwaaien Hij heeft een tijdlang boven de afgrond gebungeld voordat hij uit zijn benarde positie bevrijd werd. 2. in onzekerheid verkeren The Wave heeft een bezeten geoloog, Kristian, die verdachte seismische...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bungelen

bungelen - regelmatig werkwoord uitspraak: bun-ge-len 1. hangend heen en weer bewegen ♢ het meisje bungelt aan het klimrek Regelmatig werkwoord: bun-ge-len ik bungel jij/u bungelt...

2024-04-28
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

bungelen

In opspraak komen; in een ongunstig daglicht komen te staan. In eerste instantie gezegd van ministers maar tegenwoordig ook van anderen. Naar verluidt ‘bungelt’ Vergeer nog, maar is zijn vertrek uit de hoofdredactie een kwestie van tijd. NRC Handelsblad, 05-06-98 Elke politicus met eergevoel zou allang zijn opgestapt, maar Clinton ziet er n...

2024-04-28
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Bungelen

Bungelen - gezegd van politici: een zodanig geschonden reputatie hebben dat men niet langer volwaardig kan functioneren. De VVD was nog niet vergeten dat de premier in het vorige kabinet de bungelende minister van Economische Zaken en vice-premier Gijs van Aardenne in de steek had gelaten. HP/De Tijd, 27-02-98 Hij nam als enige paarse bewindsperso...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bungelen

v., bongelje, belderje.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bungelen

(bungelde, heeft gebungeld), bengelen, schommelen, slingeren: een zware gouden horlogeketting bungelde op zijn vest; aan de galg bungelen.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bungelen

bungelde, h. gebungeld (schommelen, slingeren): zijn pruik bungelende op zijn rug.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bungelen

('bungələn) (bungelde, heeft gegungeld) bengelen] schommelen : aan de galg -.