Wat is de betekenis van Bruinoog?

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bruinoog

m. en v. bruinogen (iem., met bruine ogen).

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bruinoog

('bruin) m. en v. (...ogen) persoon met bruine ogen: een kleine lieve !

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bruinoog

v./m. (-ogen), iemand met bruine ogen.

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bruinoog

BRUINOOG, m. en v. (-en), iem. met bruine oogen. BRUINOOGIG, bn. bruine oogen hebbende.