Wat is de betekenis van Briek?

2024-04-27
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Briek

Zie Alberik

2024-04-27
Verschillende speciale woordenboekjes

Instituut voor de Nederlandse Taal (2019)

Briek

bijnaam van de Belgische wielrenner Stijn Devolder (Trek). Ook: Sterke Stijn, Volderke. Naar de bij-, koos- en roepnaam Briek van de Belgische wielrenner Albéric Schotte (1919-2004). Briek Schotte geldt als het prototype van de flandrien, de stoere, Vlaamse wielrenner die door hard werken en pure wilskracht grote prestaties levert, vooral in de Vla...

2024-04-27
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

briek

(zn) mager paard WB.

2024-04-27
Bijnamenboek Tour de France

Instituut voor de Nederlandse taal (2015)

Briek

Briek, bijnaam van de Belgische wielrenner Stijn Devolder (Trek). Ook: Sterke Stijn, Volderke. Naar de bij-, koos- en roepnaam Briek van de Belgische wielrenner Albéric Schotte (1919-2004). Briek Schotte geldt als het prototype van de flandrien, de stoere, Vlaamse wielrenner die door hard werken en pure wilskracht grote prestaties levert, vooral in...

2024-04-27
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

Briek

Briek: is niemand minder dan de ijzeren man van het wielrennen, Alberic Schotte (1919- 2004). De Belgische/Vlaamse man met de mooie Franse voornaam en de bonkige en schonkerige houding werd in 1939 tijdens de Omloop van het Westen in de gele trui naar huis gestuurd omdat Frankrijk zijn manschappen had gemobiliseerd ter voorbereiding op de oorlog. D...

2024-04-27
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Briek

m -> Alberik (In het westen van Vla.).

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

briek

rem; gebriek, rem.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Briek

bn. en bw. (gew.), 1. gevaarlijk, dreigend: het staat er briek voor, {bij); — 2. angstig : briek kijken ; 3. raar, krom, scheef: briek op zijn benen staan.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Briek

BRIEK, bn. en bw. (gew.) het staat er briek voor, (bij), dreigend; — angstig briek kijken; een briek gezicht zetten; — raar briek op zijne beenen staan.