Wat is de betekenis van briefkaart?

briefkaart - Zelfstandignaamwoord 1. een korte brief in de vorm van een kaart meestal met voorgedrukte postzegel ♢ Mijn oma zond me vaak zomaar een briefkaart. Woordherkomst samenstelling van brief en kaart

briefkaart - Kaarten waarop een boodschap kan worden geschreven of afgedrukt, die zijn bedoeld om zonder enveloppe te worden verstuurd, meestal voor een lager bedrag dan voor brieven.

In de verb. gesloten briefkaart, blad postpapier met geperforeerde en gegomde rand en opgedrukte postzegel, dat men opgevouwen, zonder envelop kan versturen; in Nederl.: postblad. Dit is een postblad en geen gesloten briefkaart zoals onze minister van P.T.T. erop heeft laten drukken, GALLE 1970, 114.

(de, -en), prentbriefkaart, ansichtkaart. Ma Da is nu voorgoed dood. Maar niet voor mij. Haar bril en het glazen oog, liggen in de sigarenkist bij de mooie briefkaarten van verre landen (Hijlaard 122). Etym.: In AN: kaart voor correspondentie, zonder plaatje, die, gefrankeerd en zonder enveloppe, per post verstuurd wordt. Zulke kaarten zijn in Sur....

gevoude poskaart.

s., brievekaert.

v. (-en), kaart, door de postadministratie in verscheidene landen in gebruik gesteld, waarop men tegen lager tarief dan voor brieven correspondentie voeren kan: de briefkaart werd hier te lande in 1870 ingevoerd; een binnenlandse briefkaart, voor verzending in het binnenland; briefkaart met betaald antwoord, een dubbele briefka...

v. briefkaarten (kaart van bepaalde afmeting voor correspondentie tegen lager tarief dan brieven).

1869 door den Weenschen hoogleeraar E. Hermann uitgevonden open kaart, v/schrift. mededeel., waarvan een zijde v/h adres bestemd is.