bouten
(18e eeuw) (inf.) zijn behoefte* doen; zich ontlasten. Werkwoord afgeleid van 'bout'(staaf, stang) maar ook een oud Bargoens woord voor 'poep'. Het leeft nog voort in de uitdrukking 'dat kan me de bout hachelen': dat kan me niks schelen. Endt (Bargoens Woordenboek) meent dat de grondbetekenis van bout wellicht 'rond, kogelachtig' is en dat het betr...