Wat is de betekenis van Bosschage?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bosschage

bosschage - Zelfstandignaamwoord 1. bosje Verwante begrippen hakhout

2024-04-30
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Bosschage

groepje bomen

2024-04-30
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

bosschage

bosschage - Wordt gebruikt voor delen van een tuin die bestaan uit groepjes sierbomen die door wandelpaden worden doorsneden.

2024-04-30
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

bosschage

(de, -s), (de ch wordt uitgesproken), struikgewas, struweel; hoge, dichte kruidenvegetatie, ruigte; (zowel wild als aangeplant). Ja, maar hij was uit eigen beweging naar het bosschage toegefietst, het was zijn eigen stomme schuld (Vianen 1972: 135). Etym.: In N in de 17e eeuw normaal voor ‘bos’ en ‘bosje’, daarna literair.

2024-04-30
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Bosschage

klein bos

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bosschage

o. (-s), bosie, groep geboomte. Ook bossage.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bosschage

o. bosschages (lit. t. klein bos).

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bosschage

Verh. klein bos.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bosschage

[Fr.], o. (-s), bosje, groep geboomte.