Wat is de betekenis van bompa?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

bompa

opa. vader van iemands vader of moeder; opa. Voorbeelden: Lange tijd runde den bompa de zaak, tot twee kleinzonen het roer overnamen. De Standaard, 1997 Dagboek kleuter. Maandag. Sinterklaas gaan halen bij bomma en bompa. Alleen knikkers gekregen. Stom speelgoed. Heb knikkers op de keldertrap gelegd. Bompa naar beneden getuim...

2024-04-27
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

bompa

opa (informeel) Bobonne moet overgeven omdat bompa een dikke sigaar rookt, de kinderen geven over uit solidariteit, de honden ook. Enfin, na drie uur misère komen ze in Knokke aan. (Tom Lanoye, Doen!) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 5 Vlaamsheid: 6

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

bompa

(de, -'s) opa. De kleinste is negen jaar en die kent de verhalen over de oorlog die hij van zijn bompa heeft gehoord. - GvA, 25-03-2003.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)