bompa
opa. vader van iemands vader of moeder; opa. Voorbeelden: Lange tijd runde den bompa de zaak, tot twee kleinzonen het roer overnamen. De Standaard, 1997 Dagboek kleuter. Maandag. Sinterklaas gaan halen bij bomma en bompa. Alleen knikkers gekregen. Stom speelgoed. Heb knikkers op de keldertrap gelegd. Bompa naar beneden getuim...