Wat is de betekenis van blos?

m., g. mv., 1. natuurlijk rood op het aangezicht: blos der jeugd ; blos der gezondheid; 2. door een emotie of wel door ziekte (koorts) sterk verhoogde gelaatskleur : blos der schaamte ; 3. rode gloed, donzig waas (op vruchten).

blos - Zelfstandignaamwoord 1. een rode kleur op de wangen door inspanning of verlegenheid ♢ De kinderen hadden na het spelletje blosjes op hun wangen. ♢ Nog interessanter zou het partnertevredenheidsonderzoek kunnen uitpakken. Gedraagt de partner zich voldoende loy...

blos - zelfstandig naamwoord 1. rode kleur op de wangen ♢ na het schaatsen had iedereen een gezonde blos Zelfstandig naamwoord: blos de blos de blossen het blosje

rooi gelaatskleur.

m. (rode kleur van het aangezicht inz. der wangen, fig. van vruchten): een blos van schaamte, verlegenheid; de blos der jeugd, de blos der gezondheid; de blos van appels.

m. [~ bloeien] 1. Eig. rode kleur op de wangen ; de der jeugd, der gezondheid, der schaamte ; iemand een aanjagen, hem doen blozen. 2. Metf. rode gloed, rood donzig waas : van appelen, van perziken.

m. (g. mv.), 1. natuurlijk rood op het aangezicht: de blos van de jeugd, een blos van gezondheid; 2. door een emotie of wel door ziekte (koorts) sterk verhoogde gelaatskleur: een blos van schaamte; 3. rode gloed, donzig waas (op vruchten).

blos geleed woord Zie: blozen

BLOS, m. rood van het aangezicht: blos der jeugd; blos der gezondheid; blos der schaamte; roode gloed of donzig waas (van vruchten).