Wat is de betekenis van Bloemkolen?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bloemkolen

1) (1991) (ww.) (mar.) zich veel te veel zorgen maken; voortdurend gestresseerd zijn. Bloemkool slaat hier op een maagzweer. • Bloemkolen. Zich (overmatig) zorgen maken; stressen zonder dat daar reden voor is. 'Tijdens de oefening liep Bak I weer te bloemkolen.' Bloemkool bargoens voor maagzweer. (Fré Harmsen: Van b...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bloemkolen

bloemkolen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bloemkool

2024-04-29
Jargon & Slang van Zendamateurs

Marc De Coster (2017)

Bloemkolen

Bloemkolen - slangterm voor luisteren zonder deel te nemen aan het gesprek. Degene die dit doet noemt men een bloemkoler. Herkomst niet meteen duidelijk, maar misschien wordt de bloemkool gezien als metafoor voor een groot oor, waarmee men dus goed kan luisteren. Vgl. ook bloemkooloor = misvormd oor.

2024-04-29
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Bloemkolen

toen lag hij nog in de schertsende uitdr. om duidelijk te maken dat een bepaald persoon in die periode nog niet geboren was. Volgens een eeuwenoud volksgeloof werden kinderen gevonden in bloemkolen. Vgl. de Duitse variant da war er noch in Abrahams Wurstkessel en Engels still in a bottle of Stout.