Bij Jakobs stem moeten geen Ezau’s handen wezen.
Ezau, handen, Gen. 27: 22. Het spreekwoord is ontleend aan de bekende geschiedenis van Jakobs bedrog. Om den zegen, dien zijn vader voor den eerstgeborene bestemd had, machtig te worden, deed hij zich op raad zijner moeder als Ezau voor, bekleedde hals en handen met het harige, doch zachte vel van een geitje, en bedroog alzoo op de allerlaagste wij...