Wat is de betekenis van biets?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

biets

biets - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen ♢ Ik biets 2. gebiedende wijs van bietsen biets! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen biets je?

2024-04-30
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

biets

(< bietskommer), in: op de biets (lopen), 1. op andermans zak (teren): Dat drinken doet hij op de biets en van de paar centen, die hij op zo’n dag bijeengescharreld heeft, CARMIGGELT1 63; 2. rondzwerven; bedelen: Als ze zo hard zijn, dat ze te kleine jongens voor nop op de biets laten lopen, dan maak ik de een of ander wel wat lichter, SMI...

2024-04-30
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Biets

Biets - noemt men in Groningen de neerslag of het slib, dat na een storm of vloed bij eb droogvallende gronden bedekt, b.v. in de Dollart. B. treft men vooral daar aan, waar de oevers aanwassen.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Biets

biets, v./m., ook: blei, (bij de Wadden) het bovenste dunne waterige laagje van de slibgronden die bij eb droogvallen.