biets
biets - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen ♢ Ik biets 2. gebiedende wijs van bietsen ♢ biets! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen ♢ biets je?
Wiktionary (2019)
biets - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen ♢ Ik biets 2. gebiedende wijs van bietsen ♢ biets! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bietsen ♢ biets je?
Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)
(< bietskommer), in: op de biets (lopen), 1. op andermans zak (teren): Dat drinken doet hij op de biets en van de paar centen, die hij op zo’n dag bijeengescharreld heeft, CARMIGGELT1 63; 2. rondzwerven; bedelen: Als ze zo hard zijn, dat ze te kleine jongens voor nop op de biets laten lopen, dan maak ik de een of ander wel wat lichter, SMI...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Biets - noemt men in Groningen de neerslag of het slib, dat na een storm of vloed bij eb droogvallende gronden bedekt, b.v. in de Dollart. B. treft men vooral daar aan, waar de oevers aanwassen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
biets, v./m., ook: blei, (bij de Wadden) het bovenste dunne waterige laagje van de slibgronden die bij eb droogvallen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: