belegstuk
belegstuk - Zelfstandignaamwoord 1. (kleding) versterkingsstuk in kleding Woordherkomst samenstelling van beleg(werkwoord) en stuk
Wiktionary (2019)
belegstuk - Zelfstandignaamwoord 1. (kleding) versterkingsstuk in kleding Woordherkomst samenstelling van beleg(werkwoord) en stuk
Dr. S. Theissen (1978)
‘Een afrekening met bijhorende belegstukken.' (Jansonius) Dit is een niet zeer gebruikelijk germanisme (D. 'Beleg(stück)’) voor ‘bewijsstuk’. De meeste woordenboeken hebben het niet eens opgenomen.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-ken), 1. (timm.) smalle plank dienende tot dekking van een naad; ook tot dekking der kokers van raamgewichten. 2. (bij naaiwerk) stuk waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden. — [Als rechtsterm voor bewijsstuk is het een grof germ.].
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Belegstuk - smalle plank, dienende tot de platte betimmering van een kozijn of dergelijk onderdeel van een bouwwerk. Inzonderheid het platstuk, dat op de binnenzijde van een schuifraamkozijn wordt getimmerd ter afdekking van de kokergaten* en tot het vormen van de schuifsponning voor het raam.
J.H. van Dale (1898)
BELEGSTUK, o. (-ken), (timm.) smalle plank dienende tot dekking van een naad; ook dienende tot dekking der kokers van raamgewichten; — (bij naaiwerk) stuk waarmee sommige deelen van een kleedingstuk ter versterking belegd worden.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: