Wat is de betekenis van beklemd?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

beklemd

beklemd - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van beklemmen

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Beklemd

bn., 1. vastgeknepen: ergens beklemd raken ; — een beklemde breuk, zodanig dat het uitgezakte deel niet terug kan; 2. bezet, gedrongen; benauwd, beangst: een beklemd gemoed ; het is mij zo beklemd om het hart; 3. (recht.) beklemde meier, iem. die het beklemrecht op een stuk land heeft; een beklemd land, waarop beklemrecht rust.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

beklemd

bn. (rechtst. zie beklemming, zowel met actieve als passieve betekenis): een beklemde meier, hij, wien het recht van beklemming toekomt; een beklemd land, waarop het recht van beklemming drukt.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

beklemd

{bə’’klemt) bn. en bw. (-er, -st) 1. verl. deelw. van beklemmen. 2. Recht, wie het beklemrecht toekomt: een meier. 3. Recht, waar het beklemrecht op rust : een land.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Beklemd

bn., 1. vastgeknepen: ergens beklemd raken; een beklemde breuk, zodanig dat het uitgezakte deel niet terug kan; 2. bezet, gedrongen; benauwd, beangst: een gemoed; 3. beklemde meier, iemand die het beklemrecht op een stuk land heeft; een land, waarop beklemrecht rust.

2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Beklemd

BEKLEMD, bn. bezet, gedrongen; — het is mij zoo beklemd om het hart, benauwd, beangst: — (recht.) beklemde meier, iem. die eene bouwhoeve of een stuk land voor eene onveranderlijke onopzegbare jaarlijksche som in pacht heeft; — (heelk.) beklemde breuk, zie BREUK, (ook fig.). BEKLEMDHEID, v. (...heden), drukking; benauwdheid.

2024-04-19
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Beklemd

Beklemd, vd. en bn. bezet, gedwongen; benaauwd, beangst; (regt.) onder pacht; (ook fig.). *-HEID, v. gmv. drukking; benaauwdheid. *...KLEMMEN, bw. gel. (ik beklemde, heb beklemd), bezetten; dringen; persen; (regt.) onder pacht brengen. ...MING, v. (-en).