behanger
(1963) (scheldw.) slecht vakman (-vrouw), knoeier, prutser; beunhaas*. Er zijn wel meer beroepen die denigrerend worden gebruikt: fietsenmaker*, glazenwasser* en koekenbakker* bijvoorbeeld. Er wordt vooral de spot gedreven met de trage handeling. Zie ook Lul* de behanger. • Die wiskundegriet is zó'n gore behanger, die zou...